San Padre
Daar lag de vreselijke klim naar Cipressa, de voorlaatste uit het parcours van Milan-San Remo. Vader had hem uitgekozen om mij ‘gek van wielrennen’ te gaan maken. Ik was 10, hij 40 en als coureur in de kracht van zijn leven, net zoals ik dat nu ben: 42. Horner. Voigt. 43 zelfs. Net pas gestopt.
Ik ben een laatbloeier, met alles. Of ik doe teveel tegelijk en kom daardoor pas later aan andere dingen toe. Maar pa ook en hij had toen, op z’n 40e, besloten om aan de Bloemen- Rivièra op Krabbéiaanse wijze het wielrennen te gaan doorgronden. En ik moest mee omdat moeder en zus touwschoenen gingen kopen die dag. Een paar paar.
Vader had een paar weken ervoor van vrienden een échte racefiets gekregen; een Gazelle Champion Mondial. Nu vraag ik je: zijn er betere vrienden dan die waarvan je een racefiets krijgt? Het is mij nog niet gebeurd.
We schrijven 1982, het jaar waarin Italië wereldkampioen werd en wij de finale zagen op het strand van San Lorenzo al Mare. Ik heb die avond als jochie met eigen ogen gezien hoe mannen van 82 bij het derde doelpunt van Paolo Rossi wegliepen over de zee om nooit weer terug te keren. Met de handen ten hemel geheven naar de eeuwige velden, in een dampende nacht van rood, wit en groen.
Sorry, terug naar het wielrennen. De dag na die finale vond vader dat we onszelf en onze fietsen moesten testen op en tegen de Cipressa. En daar stonden we, onderaan de klim. Ik weet nu pas van fietsvrienden dat, voordat je überhaupt een col op mag, je er verstandig aan doet om in eigen land eerst 2.000 kilometer vlak te rijden. Maar ja, je bent 10 en je vader is ineens gek van fietsen, dus je ging. Je moést in die tijd!
Welnu, het begrip ‘hyperventilatie’ heeft daar en die dag een heel nieuw karakter gekregen. Ik ben geen opgever, zeker niet, maar de 37 graden Celsius, de in mijn herinnering 27 procent stijging van het eerste gedeelte van de klim en voor me de tanige bips van mijn vader die door de zwarte koersbroek steeds meer op een UFO begon te lijken, deden mij na 350 meter met stokkende adem en bonzend hoofd letterlijk omdonderen in de berm. Over en uit voor de jongste klimmer uit de geschiedenis van Milaan-San Remo.
Hij schrok zich natuurlijk het lazarus en ik weet niet of-ie het mijn moeder ooit verteld heeft, maar ik heb het hem daar op die col al vergeven, de hele exercitie. Het lag niet aan hem dat ik omviel. Mijn fietsziel moest nog rijpen, weet ik nu. En mijn lijfje ook. Maar door bluf en toneelspel had ik hem laten San Padre 27 D denken dat het me best eens zou kunnen lukken. Ach, stoer doen voor je vader, wie heeft zich er niét onschuldig aan gemaakt?
De dag erna ben ik met 17 Italiaanse ijsjes op het strand gelegd en speelde af en toe voorzichtig Space Invaders (op de speelautomaat met de 100 Lire-stukken!) “Niet teveel opwinden, hè?” riep hij bezorgd vanaf zijn luchtbed. “Nee pap, is goed.” Mijn tijd kwam nog wel dacht ik, het druipende Stracciatella ijs van mijn vingers likkend.
En ja hoor: 12 jaar later – het duurde even voor ik weer durfde – reed ik weer met hem naast me, op mijn blauwe Atala racefiets van meneer Mari uit Saint Chinian, door de voorlopers van de Pyreneeën. “Rustig pedeleren, jongen”, prevelde hij in zeer constante ademnood. Het voorval op de Cipressa lag hem waarschijnlijk nog vers in het geheugen. “Souplesse, knul.” En samen reden we zo soepel mogelijk door het licht glooiende Zuid-Franse land. Maar tot mijn grote schrik was híj ’t nu die bij het 1e colletje van de 9e categorie rood aanliep, daarna wit en ook nog blauw werd, onderwijl foeterend dat-ie nodig een triple moest hebben.
“Ga maar vast! Ik kom er wel!” pufte hij. En iedere keer wanneer we weer fietsten, riep hij dat onderaan een heuvel opnieuw. Maar nooit, nooit ben ik bij hem weggereden. Ik kon het niet. Soms was ik echt héél sterk en lachte de kolos die voor me opdoemde recht in het gelaat uit. Ik praatte tegen de berg: “Kom dan verdomme! Kom dan!!” Ik voelde het bloed door mijn dijen pompen en hoorde mijn benen als twee Deense doggen tegen me blaffen: “Laat ons los baas, laat ons beuken, we willen gaaaaan!”
Maar ik deed het niet. Nooit reed ik bij hem weg. En nog niet. Niet omdat ik het niet durf, of omdat dat niet hoort, maar gewoon omdat hij het daar, op de Cipressa, ook niet bij mij deed, terwijl hij vast net zo sterk was als ik nu. En hij doet het nóg niet. Toen ik een paar maanden terug voor het eerst de Mont Ventoux op fietste, reed hij wéér niet bij me weg, met de auto.
Kasper van Kooten is acteur, cabaretier, muzikant, schrijver, presentator en liefhebber van de fiets.